Het blijft wennen, natuur in eigen land
REPORTAGE, Van onze verslaggever Caspar Janssen op 13 maart '09, 00:00, bijgewerkt 12 mei '09, 00:00
LELYSTAD - In de Oostvaardersplassen worden zwakke dieren afgeschoten, omdat het publiek hun lijden onsmakelijk vindt.
Lelystad ‘Paf.’ Een droge knal is het maar. Links valt het jonge hertje dood neer, rechts vliegt een kolonie van honderden brandganzen op. De roedel herten die bij het broodmagere kalfje in de buurt stond, loopt rustig door. Jan Griekspoor, boswachter in de Oostvaardersplassen, verwijdert de huls van de messing kogel en legt het geweer terug tegen de voorruit van het busje.
Nee, dit is niet zijn favoriete bezigheid, zegt hij, maar dit is wat het ‘maatschappelijk draagvlak’ vraagt. Omdat de aanblik van stervende dieren voor veel mensen moeilijk te verdragen is, besloot Staatsbosbeheer twee jaar geleden om stervende heckrunderen, konikpaarden en edelherten aan het eind van de winter uit hun lijden te verlossen. En bij hoge uitzondering mogen een journalist en fotograaf zien hoe dat gebeurt.
De ‘echte natuur’ in de Oostvaardersplassen, het blijft een gevoelige kwestie. Deze week nog beantwoordde minister Verburg Kamervragen over ‘recordsterfte’ onder edelherten, konikpaarden en heckrunderen in de Oostvaardersplassen. Maar liefst 1.200 van de 3.600 dieren zouden zijn gestorven in deze strenge winter. Het bleek een onzinverhaal – het werkelijke aantal ligt nog onder de 500, veel lager dan verwacht. En de genoemde aantallen zijn relatief. Griekspoor: ‘In 1986 stierf maar liefst dertig procent. Maar ja, dat waren maar dertien beesten. De populaties zijn sindsdien enorm gegroeid.’
Nog altijd zijn er mensen die aan Griekspoor vragen waarom de dieren in de Oostvaardersplassen niet worden bijgevoerd in de winter. ‘Ik vraag dan: wat doe je dan volgend jaar, als er nog meer dieren zijn? Weer bijvoederen? En daarna?’
Het blijft wennen, natuur in eigen land, merkt Griekspoor. ‘Als we in Afrika een dier zien doodgaan vinden we dat normaal, maar hier vinden we het moeilijker om te zien. Zeker als het grote en aaibare beesten zijn. Ratten sterven ook, maar dat zien we niet en daarover maken we ons niet druk, maar een stervend paard, dat willen we niet zien. Dus schieten we ze hier af. Dat is het compromis.’
Griekspoor laveert het busje door het uitgestrekte gebied. Overal roedels en kuddes herten, runderen en paarden. En her en der dode hertjes – van sommige is niet meer over dan het skelet, daar hebben de raven, de kraaien en de vossen (Griekspoor: ‘De vos is de vuilnisman van de Oostvaardersplassen’) zich al aan tegoed gedaan. ‘Dat is dus natuur. Hard en soms ook niet mooi.’
In de Oostvaardersplassen moet de natuur op eigen benen staan. Dat is het streven sinds het ontstaan. Vanuit het idee dat de natuur zich heel goed zelf kan reguleren. Doel: een zo compleet mogelijk ecosysteem. Grootste symbool van het succes tot nu toe: de spontane terugkeer van de zeearend. En hoe meer prooien, hoe meer andere dieren naar het gebied komen.
Griekspoor was erbij toen in 1983 de eerste 40 heckrunderen werden uitgezet. In 1984 volgden 40 konikpaarden, in 1992 56 edelherten. Nu tellen de Oostvaardersplassen rond de 1.800 edelherten, 500 heckrunderen en 1.000 konikpaarden. Griekspoor: ‘Er was hier blijkbaar voldoende ruimte en voedsel.’ Het ‘omslagpunt’ zou nu weleens bereikt kunnen zijn. ‘Er is de laatste jaren meer druk op de populaties. Dan gaat het aantal geboorten ook omlaag. De populaties reguleren dus zelf. Dat is het mooie van dit Darwinbeheer.’
Griekspoor schiet pas dieren af als zeker is dat ze hoe dan ook binnen twee weken dood zijn. Hoe hij ziet welke beesten dat zijn? ‘Zwakke dieren zijn afgezonderd van de kudde, sterk vermagerd en apathisch.’ Eigenlijk, zegt Griekspoor, kijkt hij ‘met de ogen van de wolf. De wolf pakt bijna altijd de zwakke dieren.’
Dan ligt daar opeens, vlakbij, een koe. ‘Die haalt morgen niet eens.’ Het beest is vel over been en heeft liggend gepoept. Weer klinkt een droge knal. Bloed sijpelt uit de bek van het beest, dat nog enkele minuten stuiptrekt.
Op de terugweg inspecteert Griekspoor het hertenkalfje. ‘Slecht in zijn vel, voel maar, die botten.’ En hij wijst op de eerste sprietjes jong gras. ‘Goed nieuws. En straks in mei en juni, dan is het feest: geboortetijd.’