Aanvankelijk was er helemaal geen bos
Door Ben van Raaij op 24 december '09, 00:00, bijgewerkt 22 februari '10, 00:01
Laat de natuur haar gang gaan, zeggen natuur-ontwikkelaars, en zij keert terug tot iets dat lijkt op de oerstaat. Maar hoe zag die oerstaat eruit?
Als de Nederlandse natuur ergens begint, dan hier, in de leegte tussen Almere en Lelystad. Bevroren plassen en besneeuwde graslanden zo ver het oog reikt, een landschap van ganzen, edelherten en konikpaarden. Daarboven een blauwe hemel. Een vos steekt het ijs over, en monstert halverwege het bezoek.
‘Dit is de mooiste wildernis die we in Nederland hebben’, zegt Frans Vera, ecoloog van Staatsbosbeheer en geestelijk vader van de Oostvaardersplassen, Nederlands beroemdste ‘nieuwe natuur’. ‘Geen echte oernatuur misschien, maar het komt in de buurt.’ En dat op een steenworp afstand van Almere.
De Oostvaardersplassen ontstonden na het droogvallen van Zuidelijk Flevoland in 1968 bij toeval. Door een gerichte natuurontwikkeling, waarbij de mens randvoorwaarden schept, maar verder niet of nauwelijks ingrijpt, is het ensemble van plassen, rietlanden, wilgenbossen en graslanden uitgegroeid tot internationaal vermaard natuurgebied. Vooral de vogelrijkdom is indrukwekkend, met grote populaties grauwe ganzen, aalscholvers en lepelaars, en de in Nederland teruggekeerde grote zilverreiger en zeearend als kroon op het werk.
Dieren hebben dit landschap gemaakt. Het begon met de grauwe ganzen die er in de zomer kwamen ruien. Rietgrazend vormden die het moeras om, tot een mozaïek van vegetatie en open water dat allerlei planten en dieren trok. Dat bracht Vera in de jaren tachtig op het idee ‘grote grazers’ in te zetten om de graslanden te ontwikkelen die ganzen nodig hebben. konikpaarden, Heckrunderen en edelherten als vervangers van de oerossen en tarpans die duizenden jaren eerder die rol vervulden.
Natuurontwikkeling moest dit landschap weer tot leven brengen. ‘Dat wij daarmee terug wilden naar het oerlandschap, is een karikatuur die tegenstanders ervan maakten’, zegt Vera. ‘Natuur is geen toestand maar beweging. Natuurlijke processen echter zijn constant. Door die ruimte te geven, kun je wel elementen van het oerlandschap terughalen.’
De vraag is alleen: hoe zag dat Nederlandse oerlandschap er na de IJstijd uit, pakweg een paar duizend jaar nadat het landijs zich had teruggetrokken? Als één groot oerbos, is het traditionele antwoord, want planten bepalen de ontwikkeling van ecosystemen en vegetatie tendeert in een gematigd klimaat naar bos.
Vera gelooft daar niets van. Zijn beeld van de Nederlandse oernatuur is geen gesloten woud maar een halfopen parklandschap met bosjes, grasland en struweel. Rijk aan biodiversiteit en ontstaan dankzij het grazen en snoeien van allerlei herbivoren die het gras en de opslag van struiken en bomen in toom hielden, niet anders dan op een Afrikaanse savanne.
Bomen konden zich in dat ecosysteem toch verjongen doordat zij beschut tegen vraat opgroeiden tussen stekelstruiken als sleedoorn en meidoorn. Hoe dat werkt, is te zien in het Borkener Paradies in Duitsland, een van de laatste bosweides van Europa. Een begraasd middeleeuws parklandschap dat volgens Vera op een oerlandschap lijkt. Zelfs het befaamde oerbos Bialowieza in Polen was ooit een bosweide, laat hij op een oude landkaart zien.
De natuurontwikkeling in de Oostvaardersplassen was zo succesvol, dat algauw overal in Nederland grote grazers werden ingezet om nieuwe natuur te boetseren, niet het minst omdat het goedkoper was dan klassiek beheer. Maar niet iedereen was enthousiast over de ‘natuurlijke processen’, omdat de grote grazers ook weleens zeldzame orchideeën vertrappen of de nesten van weidevogels.
Zo gaat dat in de natuur, zucht Vera. ‘In een droog jaar kelderde de populatie lepelaars in de Oostvaardersplassen van 300 broedparen naar nul, doordat vossen bij de kolonie konden komen. Grote paniek. Maar de lepelaars zijn gewoon weer terug. En broeden elders in groteren getale dan ooit. Lepelaars moeten af en toe een schop onder hun kont hebben.’
Even nuchter beziet hij de sterfte die ’s winters optreedt als verzwakte grazers van honger omkomen of moeten worden afgeschoten. In 2005 daagde de Dierenbescherming Staatsbosbeheer vergeefs voor de rechter omdat de dienst niet bijvoedert en dus niet aan zijn ‘zorgplicht’ zou voldoen. ‘Wij willen de natuur juist de kans geven zichzelf te reguleren.’
Een omgekeerd verwijt is dat een natuurontwikkeling zoals in de Oostvaardersplassen het toppunt van maakbaarheid en dus van onnatuurlijkheid zou zijn. Onzin, zegt Vera beslist. ‘Wij scheppen alleen de randvoorwaarden. De rest doet de natuur. Niets is kunstmatig in de Oostvaardersplassen, alleen de dijken.’
Het probleem is, zegt Vera, dat niemand meer weet wat wilde natuur is. ‘Ons beeld van natuur is een aftreksel van een aftreksel. Een kwestie van verschuivende ijkpunten. We zijn vergeten wat we aan landschappen en soorten zijn kwijtgeraakt, en denken dus dat het beetje dat er over is, echte natuur is. Daarom zijn de Oostvaardersplassen zo belangrijk. Ze kantelen het beeld van wat natuur kan zijn: hé, die grote grazers horen in Nederland thuis.’
Staatsbosbeheer en de provincie Flevoland willen de Oostvaarderplassen, nu 5700 hectare, graag uitbouwen. Het plan is ze uit te breiden met de Hollandse Hout en ze te verbinden met het Horsterwold, zodat een natuurgebied van 13 duizend hectare ontstaat dat verbonden kan worden met de Veluwe. Dan kunnen er elanden, wisenten en wilde zwijnen leven. En wie weet ooit beren, lynxen of wolven,
Vera formuleert het voorzichtig. ‘We kunnen hier makkelijk een paar roedels wolven te eten geven. Het voedselaanbod is bepalend, en prooidieren zijn er genoeg. Maar de herintroductie van natuurlijke predatoren is maatschappelijk gezien nog een stap te ver.’ Het wachten is tot de wolf zelf komt. Die is de Nederlandse grens al tot 200 km genaderd.
In het buitenland, zoals in de VS, waar meer ruimte en gevoel voor wildernis is, gaan natuurdenkers al verder, geïnspireerd overigens door het voorbeeld van de Oostvaardersplassen. Daar droomt men van rewilding, het reconstrueren van oernatuur door het inrichten van ‘Pleistocene parken’ waarin olifanten en leeuwen de ecologische rol van uitgestorven mammoeten en sabeltandtijgers vervullen.
Het belangrijkste is echter, zegt Vera, dat de natuurontwikkeling doorgaat, mede vanwege de klimaatverandering. Natuurconservering alleen kan de biodiversiteit niet redden. De grote aaneengesloten natuurgebieden in het netwerk van de Ecologische Hoofdstructuur zijn hard nodig. ‘82 procent van onze natuurgebieden is kleiner dan 10 hectare. Zonder EHS kunnen de door de klimaatverandering migrerende planten en dieren nergens heen.’
Zijn de Oostvaardersplassen intussen geslaagd als moderne oernatuur? Zien we al terug hoe het duizenden jaren geleden begon? Zover is het nog niet. Het gebied is voornamelijk kaal gegraasd. Bos zal het zeker niet snel worden. Vera hoopt dat er op termijn bomen en struiken opslaan zodat het parklandschap ontstaat dat hij voor ogen heeft gehad.
De eerste indicaties zijn er. Vera toont struweel langs een pad bij natuurbelevingscentrum Oostvaarders, waar alle wilgen door edelherten zijn geschild. Kijk, wijst hij, tussen die sleedoorn zijn jonge iepen en eiken opgeschoten. ‘Zo zie je dat bomen ook bij grote dichtheden herbivoren kunnen verjongen. Laat de natuur met rust, dan gaat alles vanzelf.’
Nederland heeft in principe veel potentieel voor nieuwe natuur, zegt Vera. ‘Dat is belangrijk, ook internationaal. Want als het in Nederland kan, kan het overal. Als de zeearend hier uit zichzelf 4 meter onder zeeniveau komt broeden, ga me dan niet vertellen dat het ontwikkelen van natuur iets onmogelijks is.’